Ik luister nu naar een hele fijne uitvoering van de Zevende Symfonie van Anton Bruckner (Linz, 1824 - Wenen, 1896) gespeeld door de Wiener Philharmoniker gedirigeerd door de Oostenrijker Karl Böhm (de vader van acteur Karl Heinz Böhm: Sissi-films!). Deze uitvoering uit 1977 op het DGG-label kenmerkt zich door een prachtige en langzame klankopbouw dat aan het eind geweldig mooi wegsterft, of beter gezegd opeens ophoudt, zoals zo vaak bij Bruckner (van sterven in schoonheid gesproken?). De Galleria-editie (ADD/ 16 bit) van DGG is voor die tijd (begin tachtiger jaren) goed verdoekt van LP naar CD, zonder de zo storende hardheid. Wat betreft de Zevende Symfonie valt te melden dat de Achste Symfonie HET pièce de resistance van Bruckner is en dat de Zevende qua naam en faam enigszins bij de laatste achterblijft. Maar de Zevende is soms een echte lyrische tranentrekker en dat terwijl de Achste alleen op detailniveau fraaier is. De Zevende was ook de eerste van Bruckner's Symfonieën die door het verwende kunstminnende Wener publiek werd geaccepteerd; Eduard Hansslick, de vileine kunstcriticus, was zelfs mild in zijn oordeel over deze symfonie.
Deze uitvoering scoort hoog bij mij, zo hoog zelfs dat ik vaker beluister dan de vermeende topuitvoering van dit werk uit 1987 gespeeld door hetzelfde orkest maar toen gedirigeerd door een andere maestro, Herbert von Karajan, ook Oostenrijker en ook voormalig NSDAP-lid, ook al werden beiden na WO II al snel gehabiliteerd, hun verleden tussen 1933 en 1945 zou hun nog lang blijven achtervolgen, maar heeft hun beider succes als dirigent nooit echt in de weg gestaan.